Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH5423

Datum uitspraak2009-02-26
Datum gepubliceerd2009-03-12
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1685 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wachtgelduitkering blijvend geheel vervallen verklaard. Vervallenverklaring berust op een drietal verwijten. Onvoldoende mate gebruik gemaakt van outplacementbegeleiding, onvoldoende sollicitatie-inspanningen verricht en voorgehouden mogelijkheid van indiensttreding terzijde geschoven. College was bevoegd sanctie op te leggen. Geen sprake van onevenredigheid.


Uitspraak

07/1685 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2007, 06/342 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel (hierna: college) Datum uitspraak: 26 februari 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.F. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en door A.M.H. van Splunter, werkzaam bij de gemeente Veghel. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant was in dienst bij de gemeente Veghel en was laatstelijk werkzaam als [naam functie] van de afdeling [naam afdeling]. Per 1 januari 2000 is hem eervol ontslag verleend op grond van reorganisatie. In verband daarmee is hem wachtgeld toegekend op grond van hoofdstuk 10 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). 1.2. In een hem in 2000 opgelegde sanctie van vervallenverklaring van 25% van het wachtgeld gedurende 6 maanden heeft appellant berust. Bij besluit van 29 november 2001 is appellant wederom een sanctie opgelegd wegens het niet nakomen van de aan het wachtgeld verbonden verplichtingen, dit keer van vervallenverklaring van 50% gedurende een jaar. Bij uitspraak van de Raad van 25 maart 2004 (LJN AO7427) is deze sanctie in stand gelaten. 1.3. Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college de wachtgelduitkering van appellant per 1 juli 2005 blijvend geheel vervallen verklaard met toepassing van artikel 10:22, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 10:12, vijfde lid, van de CAR/UWO. Dat besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 13 december 2005. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht als volgt. 3.1. Ingevolge artikel 10:12, vijfde lid, van de CAR/UWO is de betrokkene verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten. Ingevolge artikel 10:22, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAR/UWO kan het wachtgeld geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12, tweede, derde of vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt. 3.2. De vervallenverklaring berust op een drietal verwijten die appellant worden gemaakt. Naar de mening van het college heeft appellant in onvoldoende mate gebruik gemaakt van de aan hem ter beschikking gestelde outplacementbegeleiding door Right Claessens te Eindhoven, heeft hij in de maanden januari en februari 2005 onvoldoende sollicitatie-inspanningen verricht en heeft hij ten onrechte de door P&O Services aan hem voorgehouden mogelijkheid van indiensttreding bij P&O Services terzijde geschoven. De recht-bank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op het eerste punt een voldoende grond-slag ontbeert. Appellant heeft in hoger beroep ook de overige verwijten weersproken. 3.3. Met betrekking tot de sollicitatie-inspanningen stelt de Raad vast dat aan appellant was opgedragen, onder meer bij brief van 8 april 2002, dat hij zijn sollicitatie-activiteiten moest uitbreiden. Hoewel geen afspraken zijn gemaakt over een te verrichten minimum aantal sollicitaties per maand, is appellant meer dan eens duidelijk gemaakt dat de inspanningen op dit punt maximaal moesten zijn. De gedingstukken laten zien dat appellant in de maand januari 2005 geen enkele sollicitatie en in februari 2005 twee sollicitaties heeft verricht. Uit door het college overgelegde gegevens met betrekking tot bestaande vacatures in die periode (48) kan worden afgeleid dat appellant met het aantal door hem verrichte sollicitaties zeker geen maximale inspanningen heeft gepleegd. Aldus heeft hij, ook naar het oordeel van de Raad, niet aan zijn wachtgeldverplichtingen voldaan. De argumenten die appellant ter verontschuldiging heeft aangevoerd, kunnen ook de Raad niet overtuigen. De stelling van appellant dat hij al jaren zo weinig solliciteerde kan hem evenmin baten. Dat betekent in de ogen van de Raad niet meer dan dat het college al eerder had kunnen optreden. De slotsom is dat appellant op dit punt terecht een verwijt is gemaakt. 3.4. Met betrekking tot het derde verwijt stelt de Raad vast dat het college na de beëindiging van een outplacementtraject bij Right Claessens, P&O Services heeft benaderd om appellant in dienst te nemen. Deze organisatie is gespecialiseerd in de inzet van ambtenaren of ex-ambtenaren voor interim-opdrachten, bij wijze van detachering bij overheidsinstanties, met name lagere overheden. P&O Services neemt de betrokkene in dienst voor een vast salaris, dat wordt voldaan ongeacht of hij daadwerkelijk wordt geplaatst bij een opdrachtgever. Het salaris wordt, verhoogd met enkele opslagen, door P&O Services gedeclareerd bij de ex-werkgever. Begin 2005 heeft P&O Services gesprekken met appellant gevoerd over de mogelijkheid om bij deze organisatie in dienst te treden. Appellant heeft op het aanbod van P&O Services niet in willen gaan, omdat hij daar voor zichzelf geen voordelen aan verbonden zag. Appellant heeft er daarbij aan voorbijgezien dat juist indiensttreding bij deze organisatie weer vooruitzicht bood op het vinden van werk. Om die reden had appellant dat aanbod niet mogen afslaan. De stelling dat het aanbod voor appellant nadelig zou hebben uitgepakt, is niet onderbouwd. Appellant heeft veel te weinig oog gehad voor de belangen van het college om hem weer aan het werk te krijgen. De Raad verwijst hier naar hetgeen de rechtbank op dit punt heeft overwogen. Ook dit verwijt is dus terecht gemaakt. 3.5. Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd tot het treffen van een sanctie. De Raad is, gelet op de aard en de ernst van de twee terecht verweten gedragingen, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het besluit tot blijvende en volledige vervallen-verklaring van het wachtgeld van appellant daaraan onevenredig is. Daarbij heeft de Raad acht geslagen op het feit dat appellant reeds lang wachtgeld ontving en dat hem al twee maal eerder een sanctie is opgelegd wegens onvoldoende meewerken aan het opheffen van zijn werkloosheid. Hij gold dus als een gewaarschuwd man. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat niet kan worden staande gehouden dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 10:22, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAR/UWO neergelegde bevoegdheid. 4. Het hoger beroep slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2009. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) I. Mos. HD